Het is in de tijd dat jongste broer Frans nog vaak bij ons komt en zelf in Antwerpen woont. We schrijven het jaar 1991. We zijn bezig onze woonboerderij een nieuwe ‘look’ te geven en Luuk heeft een smak werk gehad om de lelijke schouw om te bouwen tot een mooi strakke witte zuil. Het omkleuren van oud okergeel naar modern wit was nog niet zo één-twee-drie gebeurd en deze nacht zal de laatste witte onderlaag moeten indrogen. Morgen zal de finishing touche erop komen en is de nieuwe schouw eindelijk klaar.
Ook nu logeert Frans weer een paar dagen bij ons en geniet van alles om hem heen. Hij laat zich inspireren door voor ons vaak gewone dingen waar hij klaarblijkelijk iets prachtigs in ziet. Deze nacht wordt hij opnieuw geïnspireerd en komt de dichter in hem boven. Ons niet bewust van Frans’ nachtelijke inspiratie, komen Luuk en ik ’s ochtends nog slaperig naar beneden en aanschouwen…….de schouw. Van boven tot onder en over de volle breedte beschreven met grote zwarte letters met lange uithalen. Het is een filosofisch gedicht, uit Frans’ brein ontsproten en in extase beschreven op het voor hem ideale ‘schildersdoek’.
We zijn door de aanblik van deze vroege vorm van grafity zó verbijsterd dat de ongetwijfelde schoonheid van Frans’ woorden geheel aan ons voorbij gaat.
Frans op zijn beurt is verbijsterd over onze dwaasheid de diepgang van zijn extatische uiting niet te zien.
simone